De media en ngo’s moeten zich stevig op de pers- en expressievrijheid kunnen beroepen om hun boodschap tot bij het publiek te kunnen brengen.
In onze vorige blogs (hier en hier) werd ingezoomd op het belang van meer transparantie en het belang van actieve en passieve openbaarheid van bestuursdocumenten voor journalisten en ngo’s. Om de rol van publieke waakhond in en voor het maatschappelijke middenveld te kunnen vervullen zijn echter meer garanties nodig dan toegang tot (overheids)informatie. De media en ngo’s moeten zich immers stevig op de pers- en expressievrijheid kunnen beroepen om hun boodschap tot bij het publiek te kunnen brengen.
Hoewel de Belgische grondwet de persvrijheid waarborgt, blijken toch soms politici, captains of industry of andere publieke personen het daar moeilijk mee te hebben. In een aantal opmerkelijke zaken van de voorbije jaren moesten journalisten of hoofdredacteurs zich voor de rechtbank verantwoorden voor kritische berichtgeving over zaken met een manifest maatschappelijk belang en voor perfect legitieme vormen van onderzoeksjournalistiek.
Zo was er de vordering van George Forrest tegen het magazine MO*, de zaak Schoeters/Liégeois tegen Yves Desmet van De Morgen en het proces waarin N-VA politicus Pol Van Den Driessche een schadevergoeding eiste van 625.000 euro van Humo-journalist Jan Antonissen, die had bericht over getuigenissen van seksuele intimidatie.
Nu is er de rechtszaak waarin de nieuwswebsite Apache en enkele van haar journalisten zich moeten verantwoorden voor de berichtgeving over de Optima-zaak, de Tunnelplaats en andere vastgoeddeals in Antwerpen. De in opspraak gekomen Land Invest Group en enkele personen eromheen eisen het verwijderen van een tiental “laakbare” artikels van de Apache-website en een schadevergoeding oplopend tot 350.000 euro (voor meer informatie hierover, zie de website van Apache en dit commentaarstuk). Ook tegen andere media en journalisten die berichtten over de Optima-zaak is gedreigd met rechtsvorderingen en duizelingwekkende schadeclaims.
Opmerkelijk is dat telkens niet volstaan wordt met een eis tot schadevergoeding, maar dat ook wordt aangedrongen op de verwijdering van de online-versie van de journalistieke artikels in kwestie.
Journalistieke berichtgeving en duiding betreffende aangelegenheden van maatschappelijk belang, waarbij publieke personen in een kwalijk daglicht komen te staan, geniet nochtans een bijzonder hoog niveau van persvrijheid. Voorwaarde is wel dat er een zekere feitelijke basis moet zijn voor de aantijgingen of dat althans de journalist of de redactie, met journalistieke methoden een voldoende inspanning moet hebben gedaan om deze feitelijke basis, onder andere via documenten of getuigen, aanneembaar te maken.
In tientallen vonnissen en arresten van Belgische rechtscolleges en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zijn de voorbije jaren deze principes verduidelijkt en toegepast. Talloze vorderingen van vermeend onrechtmatige journalistiek zijn afgewezen of finaal in strijd verklaard met de journalistieke vrijheid, die immers essentieel is in een democratische samenleving. Vooral onderzoeksjournalistiek verdient met extra juridische waarborgen beschermd te worden. Maar deze duidelijke opstelling van het recht en de hoogste rechtscolleges, nationaal en internationaal, weerhoudt er dus sommige publieke personen niet van om desondanks toch een procedure aan te spannen, met buitensporige en vooral intimiderende eisen.
Onlangs werd ook het weekblad Humo met een opmerkelijke poging tot inperking van de persvrijheid geconfronteerd, naar aanleiding van een interview met Dirk Van der Maelen over de werkzaamheden in de parlementaire onderzoekscommissie naar de totstandkoming van de wet op de minnelijke schikking, de “afkoopwet”. De inleiding en het interview zelf hebben het vooral over de rol van Patokh Chodiev, een Oezbeeks-Belgisch miljardair met een dubieuze reputatie, die als een van de eersten een beroep kon doen op de afkoopwet.
Na de publicatie van het interview op de Humo-website eiste Chodiev via zijn advocaten de onmiddellijke verwijdering van de tekst en de stopzetting van de verkoop en distributie van de papieren versie van Humo met het bewuste interview. Omdat Humo weigerde op deze dubbele eis in te gaan, stapte Chodiev naar de rechtbank. In een procedure in kort geding eiste hij als voorlopige maatregel de verwijdering van het artikel op www.humo.be en op elke andere website, ofwel minstens de verwijdering van enkele passages die hem in verband brachten met de Russische maffia en corruptie. Als Humo geen gevolg zou geven aan het rechterlijk bevel, werd een dwangsom geëist van 10.000 euro per dag vertraging.
Op 18 juli 2017 heeft de Voorzitter van de Brusselse rechtbank de vordering van Chodiev evenwel afgewezen, in essentie omdat ze neerkwam op een aantasting van de persvrijheid. Met verwijzing naar artikel 10 van het Europees Mensenrechtenverdrag dat het recht op expressievrijheid waarborgt beklemtoonde de rechter dat “de verwijdering van het gewraakte artikel in een democratische samenleving niet noodzakelijk is in het belang van de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen, en dat de privacy van de heer Chodiev niet opweegt tegen het belang van de persvrijheid en informatie van het publiek in deze democratische samenleving”.
Ondanks deze duidelijke rechtspraak mag men aannemen dat ook in de toekomst media en journalisten met dit soort tergende rechtszaken zullen geconfronteerd worden. Er is dus een sterker signaal nodig om deze vormen van ontoelaatbare intimidatie van de journalistieke vrijheid een halt toe te roepen.
Dat kan via een wetsaanpassing, wat in sommige landen als “anti-slapp” betiteld wordt, het tegengaan met andere woorden van rechtsvorderingen en procedures die journalistiek over belangrijke maatschappelijke thema’s aan banden willen leggen (stratetic law suits against public participation, link).
Binnen het huidige wettelijke kader zouden alvast de eisers in manifest intimiderende rechtsprocedures in mediazaken kunnen veroordeeld worden wegens tergend en roekeloos geding, omdat de vorderingen neerkomen op het wetens en willens misbruik maken van het gerecht om kritische journalistiek het zwijgen op te leggen.
Ook advocaten zouden best wat meer deontologie mogen tonen en hun op de lange-tenen-getrapte cliënten dergelijke vorderingen afraden, in plaats van dit soort procedures als raadsman op gang te trekken.