De scala van initiatieven waarvan de maatschappelijke doelstelling primeert, wordt groot en divers.
Naar schatting 100.000 vrijwilligersorganisaties telt ons land. Groeperingen zonder personeel, al dan niet geformaliseerd: verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid (‘feitelijke verenigingen’) – actiegroepen, buurtcomités, lokale afdelingen van bewegingen enzovoort –, vzw’s en stichtingen.
Daarnaast zijn er de ‘geprofessionaliseerde’ organisaties. Volgens de ‘Baromètre des entreprises sociales en Belgique’ (AEC – Ulg; editie 2016) waren er anno 2014 18.074 sociale ondernemingen met personeel (8% van de ruim 216.000 ondernemingen): vzw’s, stichtingen en verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, ziekenfondsen, erkende coöperaties en vennootschappen met sociaal oogmerk. Die laatste zijn al met 737.
Een indicatie over het totaal aantal ‘sociaal ondernemers’ geeft de Global Entrepreneurship Monitor (GEM). Een sociaal ondernemer is volgens de GEM: ‘an individual who is starting or currently leading any kind of activity, organisation or initiative that has a particularly social, environmental or community objective’. De monitor geeft aan dat in België een kleine 6% van de werkende bevolking sociaal ondernemer is. Dat komt neer op 270.000 sociaal ondernemers.
De afbakening is wellicht te smal. Want er zijn nog de vele zelfstandigen, lokaal of regionaal actief of als kenniswerkers op het internet, met activiteiten die het hoofd bieden aan menselijke en maatschappelijke behoeften en problemen, en die niet onder (winstverdeling- of -maximaliserings)druk staan van aandeelhouders of investeerders. In 2014, zo geven statistieken van Unizo aan, waren er in ons land 873.348 vennootschappen en eenpersoonszaken zonder personeel. Een groot aantal van hen kan men zeker de facto onder de noemer van sociaal ondernemer brengen.
Enkele van de sociale ondernemers die doelgericht deel van de oplossing willen zijn en vanuit een businessmodel een maatschappelijk probleem aanpakken, passeren de revue in het lezenswaardige ‘Allemaal sociaal 3.0. Kunnen ondernemers de wereld redden?’. Het toont met voorbeelden en getuigenissen (Ecopower, Boops-’n-Burps, Kringwinkel, Valid Express om enkele te noemen) hoe het anders moet en kan, ‘vanuit een langetermijndenken dat komaf maakt met de eenzijdige focus op snelle groei en kortetermijnwinsten die de voorbije decennia opgang maakte’.
Nog een stap verder op het continuüm social profit – profit: bedrijven die de winstdoelstelling laten primeren maar maatschappelijke doelstellingen mee opnemen in hun strategie (shared value-strategie). Men spreekt daarbij van ‘inclusieve ondernemingen’ of maatschappelijk verantwoord ondernemen (mvo). Frederic De Meyer maakt er in een interessante bijdrage (https://www.mvovlaanderen.be/inspiratie/waarom-strategisch-mvo-onvermijdelijk-wordt-de-markt-van-morgen) een onderverdeling van op basis van twee criteria: 1. de motivatie om aan mvo te doen: de druk van de gemeenschap of eigen initiatief, en 2. de impact ervan: op de context, de omgeving of op de kernactiviteiten.
Het 1ste kwadrant bevat de activiteiten waar eigenlijk elke onderneming aan moet voldoen: de wetgeving volgen, eerlijk communiceren, de integriteit van de werknemers garanderen en voor hun veiligheid zorgen, enzovoort. In het 2de kwadrant zitten mvo-activiteiten die men op eigen initiatief neemt – een stichting oprichten, een deel van de werktijd aan goede doelen besteden, besparen op papier, water, energie, enzovoort – maar die niet aan de kernactiviteiten raken (die mogelijk deel van het probleem zijn doordat ze maatschappelijke kosten opleveren: ziektes, ongevallen, onveiligheid, grotere sociale ongelijkheid enzovoort).
Het 3de kwadrant is mvo, opgelegd door de maatschappij, dat de kernactiviteiten raakt. De Meyer geeft BP als voorbeeld, dat zijn businesspraktijken na de ramp in de Golf van Mexico onder druk van de publieke opinie grondig moest herzien. In het 4de variant zet een bedrijf zelf zijn core business centraal in het mvo-beleid. Het meest spectaculaire voorbeeld, aldus de auteur, is wellicht Umicore, dat de laatste decennia een transitie doormaakte van mijnbouw naar de wereldtop op gebied van recyclage.
In die laatste variant zitten ook ondernemingen waarvan de mvo-activiteit hun bestaansreden is (of wordt). Voorbeelden zijn, naast de hoger genoemde sociale ondernemers, de cradle-to-cradle-bedrijven, die er minutieus voor zorgen dat al hun grondstoffen hetzij volwaardig hergebruikt worden (technische kringloop) hetzij afbreekbaar zijn en als natuurlijke grondstof gebruikt worden (biologische kringloop).
En zo komen we tot de heuglijke constatatie dat het socialprofitconcept – maatschappelijke problemen aanpakken – terrein wint. Er is kruisbestuiving, op diverse vlakken. Ook in de andere richting trouwens, van profit richting social profit.
Een en ander maakt dat er belangrijke veranderingen plaatsvinden op het middenveld. Het pas opgestarte, veelbelovende onderzoeksproject Civil Society Innovation (CSI-Flanders) (http://www.middenveldinnovatie.be) gaat over die ontwikkelingen onder invloed van tendensen bij de overheid, de markt en de burgers: instrumentalisering, vermarkting, hybridisering, managerialism, consumentisering, enzovoort. Stof genoeg voor volgende blogs.