nieuwsbrief

Schrijf je hier in

Btw: wanneer een eenduidige toepassing van de regels?

Afspraken en regels zijn onontbeerlijk om te kunnen samenleven. Het is een belangrijke taak van de overheid: spelregels in wetten gieten. De bedoeling verduidelijken, de pas afsnijden van afwijkende interpretaties, achterpoortjes sluiten…

…en uiteraard zelf het goede voorbeeld geven.

Helaas zien we de overheid daar vaak tegen zondigen. Dossiers als Uplace en Oosterweel worden jaren geblokkeerd. Door ‘nimby’-actiegroepen, zegt de overheid. Maar is de oorzaak niet eerder de niet-naleving door de overheid van haar eigen regels? Als ze de regels van vergunning en inspraak zou volgen, wordt de weerstand van tegenstanders in de procedure zelf opgevangen. Het feit dat de overheid zelf keer op keer door Raad van State en Grondwettelijk Hof wordt teruggefloten, zegt toch genoeg?

Ook op fiscaal vlak kennen we dergelijke ‘anomalieën’.

  • Recente slachtoffers zijn de jeugdhuizen. Sinds 1971, toen de btw-wet werd ingevoerd, zijn jeugdhuizen vrijgesteld van btw. Artikel 44 §2, 2° van het btw-wetboek zegt dat vrijgesteld zijn van btw-plicht ‘de levering van goederen en diensten die inherent zijn aan het maatschappelijk werk, (…) Worden onder andere met name bedoeld: de kinderbewaarplaatsen, de zuigelingentehuizen en de instellingen die in hoofdzaak het toezicht over jongelui en de zorg voor hun onderhoud, opvoeding en vrijetijdsbesteding tot doel hebben.’
    De regeling zorgde voor boekhoudkundige en administratieve eenvoud. Dat is belangrijk want jeugdhuizen zijn vrijwilligersorganisaties. De regeling is de voorbije jaren in antwoord op parlementaire vragen en bij controles telkens bevestigd (zie www.formaat.be).
    Aan de wet is niets veranderd en toch stelde de minister van Financiën eind 2015 plots dat jeugdhuizen met een drankomzet van meer dan 80.000 euro wél btw-plichtig zijn. Grote jeugdhuizen zouden immers marktverstorend kunnen zijn en dat wilde de minister opvangen door deze jeugdhuizen te onderwerpen aan de btw-plicht.
    Een terechte bekommernis van de minister? Is die marktverstoring onderzocht? Is de benadeelde concurrentie geconsulteerd? Zijn de jeugdhuizen gehoord? De vragen stellen is ze beantwoorden.De gevolgen voor de jeugdhuizen zijn groot. Naast de budgettaire impact (die gering kan zijn) krijgt de organisatie van het jeugdhuis er een grote administratieve last bij: het correct voeren van een btw-boekhouding. Jeugdige vrijwilligers haken er vaak op af of moeten zich inwerken in de thematiek. Met jeugdwerk heeft het alvast weinig te maken.
    Wil men de btw-boekhouding correct voeren, dan zal men over de nodige expertise moeten beschikken. Die expertise zal vaak van externen moeten komen en even vaak niet gratis zijn. Daardoor komt de rendabiliteit van het jeugdhuis onder druk te staan.Een wet die al tientallen jaren door verschillende ministers van Financiën op een zelfde manier werd gelezen, wordt nu anders geïnterpreteerd. De spelregel is niet veranderd maar wordt nu anders gehanteerd. De spelers op het terrein blijven achter met een onbehagelijk gevoel.

 

  • Een ander voorbeeld. Zijn socioculturele organisaties vrijgesteld van btw? Terug even kijken naar artikel 44 van het btw-wetboek. Artikel 44 § 2, 2°: de diensten en leveringen van goederen die nauw samenhangen met maatschappelijk werk, met de sociale zekerheid en met de bescherming van kinderen en jongeren en die worden verricht door publiekrechtelijke lichamen of door andere organisaties die door de bevoegde overheid als instellingen van sociale aard worden erkend.
    De onduidelijkheid schuilt in de laatste zin. Wie is de bevoegde overheid? Hoe gebeurt de erkenning? Ben je erkend door de bevoegde instantie als je een structurele subsidie krijgt van de Vlaamse overheid? Ben je erkend als je alleen een projectsubsidie krijgt? Ben je erkend als je een subsidie krijgt maar niet van de Vlaamse overheid, van de provincie of de gemeente bijvoorbeeld?
    Deze vragen werden ooit voorgelegd aan een topambtenaar van de btw-administratie, die op de laatste drie vragen overduidelijk ja antwoordde. Helaas denken de lokale btw-ambtenaren er vaak anders over en zitten zij bovendien niet allemaal op één lijn. Onduidelijkheid troef!
    Het zal niemand verbazen dat er vandaag socioculturele organisaties zijn die qua werking quasi identiek zijn en toch een ander btw-statuut opgelegd kregen.Zonder duidelijke spelregels wordt (eerlijk) spelen moeilijk.

 

  • Een derde voorbeeld. Vele socioculturele organisaties organiseren naast hun opdracht waarvoor ze gesubsidieerd worden, extra activiteiten. Slechts een gedeelte van de werking wordt gedekt door subsidies; het bijkomende deel komt uit klassieke inkomsten als inschrijvingsgelden, betaling voor studies, verkoop van materialen, enz.
    De btw-administratie verplicht deze organisaties vaak om gemengd btw-plichtig te worden: de gesubsidieerde activiteit valt buiten de btw-wetgeving, voor de andere is men btw-plichtig.
    Wie gemengd btw-plichtig is, mag uiteraard langs de kant van de uitgaven de btw slechts gedeeltelijk aftrekken. Er moet daarvoor gewerkt worden met een verhoudingsgetal, jaarlijks te berekenen op basis van een eenvoudige formule. Alle inkomsten samen vormen de noemer, de inkomsten die onderworpen zijn aan btw, de teller van de breuk. Wie 60.000 euro btw-inkomsten heeft op een totaal van 100.000 euro inkomsten, krijgt een btw-aftrek van 60%.
    De belangrijke vraag hierbij: moeten de subsidies meegeteld worden als inkomsten in de noemer of niet? Dat heeft immers een grote impact op het verhoudingsgetal.
    Een voorbeeld om dat te verduidelijken:
    Inkomsten van de vzw:
    Subsidies: 200.000 – Btw-inkomsten: 60.000 – Niet-btw-inkomsten: 40.000
    Wat is het verhoudingsgetal?
    1. Is het 60.000 / 100.000 (60.000 + 40.000) = 60%?
    2. Is het 60.000 / 300.000 (200.000 + 60.000 + 40.000) = 20%?

    Omdat btw-wetgeving een Europese bevoegdheid is, moeten we in eerste instantie kijken naar de Europese spelregels: voor een gemengde belastingplichtige die zijn aftrek berekent aan de hand van een verhoudingsgetal, mogen de lidstaten het bedrag van de subsidies wel in aanmerking nemen bij de bepaling van het recht op aftrek. Dat blijkt uitdrukkelijk uit de BTW-Richtlijn (art. 174.1, tweede lid BTW-Richtlijn). België heeft evenwel bij het omzetten van de BTW-Richtlijn in de nationale BTW-wetgeving geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid (Parl. Vr. nr. 314 van 22 december 1999, Vr. en Antw. Senaat 1999-2000, nr. 2-18, 825; zie ook Fisc., nr. 1288 , p. 6). Dus moeten subsidies in België in ieder geval buiten de berekening blijven van het algemeen verhoudingsgetal. (Zie Fiscoloog 1318 van 22/11/2012).
    De spelregels van de Europese richtlijn geven aan dat het verhoudingsgetal in ons voorbeeld 60% is. Er is echter rechtspraak die stelt dat de tweede berekening de juiste is…

 

De aangehaalde voorbeelden zijn jammer genoeg geen theorie, ze doen zich voor in de praktijk. In bepaalde sectoren is slechts een handvol organisaties erkend door de subsidiërende overheid, en toch wordt die beperkte groep door de btw-administratie verschillend behandeld. Het brengt ze in een lastig parket. De ongelijkheid in btw-statuut aankaarten kan immers tot gevolg hebben dat organisaties hun voordelig statuut kwijtspelen. Gevolg: men gebruikt elkaars situatie niet als voorbeeld. Zo ontstaat een ongewilde verdeel-en-heerssituatie voor de btw-administratie. Maar zou het niet beter zijn om de spelregels voor iedereen gelijk te stellen zodat iedereen weet waaraan zich te houden?

Reacties

Geef een reactie

Open Source Services Do-it-yourself Ask An Expert
Over Scwitch Contact